Bij de opbouw van pensioenverplichtingen moeten ondernemers de toekomstige pensioenschuld berekenen tegen een rente van 4%, ook als de werkelijke rente een stuk lager ligt. Dit blijkt uit een uitspraak van het Hof Amsterdam.
Rekenrente 4%
De zogenaamde rekenrente waarmee een pensioenschuld van een bedrijf moet worden vastgesteld, is wettelijk bepaald op 4%. Dit gold tot 2017 ook voor de dga die een pensioen in de eigen bv opbouwde. De zogenaamde actuariële rente ligt momenteel echter lager.
Correctie
In een zaak die voor het Hof Amsterdam werd uitgevochten, werd door een bv uitgegaan van een rekenrente van 2,288%. Deze lagere rekenrente scheelde de bv een bedrag van ruim € 600.000 op de winst, waardoor er zo’n € 150.000 minder vennootschapsbelasting betaald zou moeten worden.
Hof op basis van wetsgeschiedenis akkoord
Het Hof Amsterdam ging echter akkoord met de verplichting om de rekenrente op 4% te stellen, terwijl de actuariële rente momenteel een stuk lager ligt. Volgens het Hof heeft de wetgever ten tijde van het wetsontwerp deze situatie onder ogen gezien en beslist dat er een rechtvaardiging vanuit een algemeen belang is. Bovendien leidt de hogere rekenrente slechts tot een verschuiving van de hoogte van de winst in de tijd.
Duidelijkheid verschaffen
Ook was het de bedoeling van de wetgever duidelijkheid te verschaffen, omdat uit een uitsluitend op actuariële grondslagen gebaseerde waardering niet zonder meer zou zijn af te leiden wat de in aanmerking te nemen rekenrente dan zou moeten zijn.